Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van PPG

• Neurologisch onderzoek

  Dit is een preview. Er zijn 49 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 28/05/2017
  Laat hier meer flashcards zien

• Waar kan het probleem zitten wanneer het centraal is?

  1. Hersenen
  

  • cortex
  • cerebellum
  • witte stof
  • hersenstam
  • basale ganglia

  
  
  2. Ruggenmerg

• Waar kan het probleem zitten wanneer het perifeer is?

  • voorhoorncel
  • wortel
  • zenuw
  • neuromusculaire overgang
  • spier

• Bij het kort neurologisch onderzoek begin je met de patiënt te laten lopen. Waar let je hierbij op? En wat laat je de patiënt allemaal doen?

  • pasbreedte
  • bewegen de armen mee?
  • loopt patiënt op de tenen of hakken?
  • hoe gaat het met draaien?
  • Hoe gaat op de tenen en hakken lopen?
  • Als het kan: hinkelen
  • koortdansersgang
  • diepe kniebuiging

• Kort neurologisch onderzoek: na het lopen laat je de patiënt voor je staan. Welke testen voer je nu uit?

  • ogen dicht, kleine duwtjes geven (coordinatie/evenwicht)
  • proef van Barré
  • top-neus proef
  • top-top met eigen vingers
  • lampjes indraaien (hoe heet dit?)
  • praatbeweging met handen

• Wat is de proef van Barré?

  Hierbij heeft de patiënt zijn ogen dicht en houdt de armen naar voren met de handpalmen naar boven. Afwijkend wanneer een van de handen naar beneden weg draait.

• Waar let je op bij het bekijken van de ogen (tijdens pupilreflex)?

  • myosis
  • nystagmus
    
  • lidspleet
  • normale oogstand
  • normale lichtreflex

• Welke reflexen sla je?

  • bicepspees
  • brachioradialis
  • tricepspees
  • kniepees
  • achillespees
  • proef van Babinski

• Leg de verschillende letters van de Glasgow Coma Scale uit.

  E = de ogen openen (1-4)
  M = bewegingsreactie (1-6)
  V = verbaal (1-5)

• Welke vier testen worden gedaan om de N2 te onderzoeken?

  1. Bepalen van de visus (met bril of lenzen in)
  2. Bepalen van de gezichtsvelden
  3. Bekijken van de nervus opticus d.m.v. oogspiegelen (hoef je nog niet te kunnen)
  4. Beoordelen pupilreflex

• Hoe bepalen we de visus?

  De patiënt staat 5 meter van de letterkaart af en dekt één oog af. De letters op regel v=1 moet de patiënt in ieder geval kunnen lezen.
  Als iemand op 2 meter pas een aantal vingers kan zien dat je opsteekt dan is de visus 2/60ste.
  Als iemand op 2 meter pas een bewegende arm kan zien dan is de visus 2/300ste.